zaterdag 23 juli 2011

2.2. periode 1794-1814



Na de komst der Fransen in 1794 werd, tegelijk met de invoering van de departementale bestuursvorm, ter vervanging van de plaatselijke besturen een organisatie van kantons ingevoerd, voortvloeiend uit de grondwet der Franse republiek van 5 fructidor an III (22 augustus 1795). Bij deze nieuwe bestuursorganisatie werd aan alle plaatsen beneden de 5000 inwoners het zelfstandig bestuur ontnomen; deze plaatsen konden geen eigen municipaliteit meer vormen, men plaatste hen kantonsgewijze onder een gemeenschappelijk bestuur, te weten de z.g. municipale administratie van het kanton.
De plaatsen behielden in zoverre nog een restant van hun oorspronkelijke zelfstandigheid, dat ze ieder een agent municipal en adjoint konden kiezen. De gezamenlijke agenten en adjoints vormden de municipale administratie, aan het hoofd waarvan een president stond, die voorzitter was. De municipale administratie van een kanton bestond aldus uit de gezamenlijke agenten en adjoints van de vroegere zelfstandige gemeenten, die nu deel uitmaakten van het kanton, met aan het hoofd een president.
Naast of boven de municipale administratie stond in ieder kanton een vertegenwoordiger van het departementaal bestuur, de z.g. "Commissaire du directoire exécutif", die zijn instructies ontving door tussenkomst van de commissaris bij het departementaal bestuur. De commissaris van het directoir executief bij het kanton moest toezicht uitoefenen op de plaatselijke gezagsdragers en er voor waken dat de wetten stipt werden uitgevoerd, terwijl hij de municipale administratie bovendien bijstond als raadsman. Bij de beraadslagingen beschikte hij weliswaar niet over het recht om mee te stemmen, maar anderzijds mocht de lokale administratie geen beslissingen treffen zonder zijn medeweten. Wanneer deze hem onwettig voorkwamen beschikte hij over de bevoegdheid ze te annuleren. Hij stond voortdurend in contact met de centrale administratie van het departement om verslag uit te brengen over de toestand en de politieke activiteiten in het kanton, alsmede over het gedrag van de kantonnale bestuurders. Hij werd benoemd door de commissaris van het directoir exécutif bij het departement.

Nuth en Vaesrade werden ingedeeld bij het kanton Oirsbeek, dat verder de plaatsen Amstenrade, Bingelrade, Brunssum, Geleen, Hoensbroek, Jabeek, Merkelbeek, Oirsbeek, Schinnen, Schinveld, Spaubeek en Wijnandsrade omvatte.
In Nuth, dat 201 huizen en 1020 inwoners telde in 1796, komen we als agent municipal J.H. Ackermans tegen en als adjoints achtereenvolgens L. Clootz en B. Drummen.
Te Vaesrade zijn J.M. Ritzen, J.P. Diederen en J. Mannens achtereenvolgens agent municipal terwijl de laatste vóór zijn benoeming tot agent municipal de post van adjoint bekleedde.

In 1800, bij de wet van 28 pluviose an VIII (17 februari 1800), werden de "municipalités de canton" opgeheven, waardoor de plaatsen beneden de 5000 inwoners weer in het bezit van een eigen bestuur werden gesteld. In de meeste plaatsen waar voorheen een agent municipal en adjoint was kwam nu een maire met een of meer adjoints (naar gelang het aantal inwoners van beneden de 2500 tot boven de 2500, boven de 5000 en boven de 10.000 varieerde) met daarnaast een conceil municipal van 10 tot 30 leden.

Het einde van de Franse tijd in 1814 heeft geen onmiddellijke invloed gehad op het plaatselijk bestuur, alleen heette de maire voortaan burgemeester. Ook bij de overgang tot het koninkrijk der Nederlanden bleef de inrichting van het plaatselijk bestuur hetzelfde tot aan de nieuwe bestuursorganisatie in 1818. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten