vrijdag 22 juli 2011

2.3. periode 1814-1830


Eerste maire van Nuth werd J.G. Goossens, van Vaesrade J. Mannens.

Nuth telde in 1816 1127 inwoners, als volgt over de gemeente verdeeld: Nuth 356, Hellebroek 236, Hunnecum 197, Terstraten 159 en Grijzegrubben 179; Vaesrade telde er dat jaar 122.
Bij Koninklijk Besluit van 14 februari 1818, nr. 95, werd een reglement van bestuur voor het platteland vastgesteld.
Elke plattelandsgemeente in Limburg kreeg ingevolge dit reglement een schout, benoemd door de koning, aan het hoofd, terwijl het plaatselijk bestuur verder bestond uit twee schepenen, benoemd door gedeputeerde staten uit de leden van de gemeenteraad, op voordracht van de raad, uit een dubbeltal, en een gemeenteraad, benoemd door gedeputeerde staten, voor de eerste maal onmiddellijk, en vervolgens op voordracht van de raad, uit een opgave van een dubbeltal kandidaten. De leden der plaatselijke besturen werden benoemd voor zes jaren en waren steeds herkiesbaar. De raadsleden werden bij derde gedeelten vernieuwd: om de twee jaar trad een derde gedeelte van de raad en 1 schepen af, terwijl de schout met het laatste derde gedeelte aftrad.

Het aantal raadsleden was niet in elke gemeente hetzelfde; het bedroeg, de schout inbegrepen, 12 in gemeenten met meer dan 1.000 inwoners, 9 in die met 500-1.000 en 6 in die met minder dan 500 inwoners.
Schout en schepenen benoemden alle andere gemeentefunctionarissen met uitzondering van de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger, die door gedeputeerde staten werden benoemd uit een dubbeltal kandidaten, voorgedragen door de raad.

Op 15 september 1819 bevestigde de Hoge Raad van Adel de gemeente Nuth in het bezit van het navolgende wapen: zijnde St. Bavo, in zijn gewone wapenrusting.
Bij Koninklijk Besluit van 26 juli 1821 werd de gemeente Vaesrade opgeheven en bij de gemeente Nuth gevoegd. Vaesrade telde op 31 december van het daaraan voorafgaande jaar 122 inwoners, Nuth 1055.

Bij het reglement op het bestuur ten platten lande in de provincie Limburg, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1825, nr. 132,17 werden de namen schout en schepenen veranderd in burgemeester en assessoren, benamingen, die in de noordelijke provincies reeds sedert de eerste reglementen voor het bestuur der plattelandsgemeenten in de verschillende provincies (1815-1819) in gebruik waren. Het plaatselijk bestuur bleef bestaan uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. De burgemeester werd door de koning benoemd, de assessoren vanwege de koning door de staatsraad gouverneur der provincie, uit de leden van de gemeenteraad en de gemeenteraad door gedeputeerde staten, na het plaatselijk bestuur te hebben gehoord.
De termijn van benoeming voor al deze functionarissen bleef zes jaar, herbenoeming was steeds mogelijk. Om de twee jaar trad een derde of ongeveer een derde gedeelte der gemeenteraad af; de assessoren maakten deel uit van het eerste of tweede aftredende derde gedeelte, de burgemeester behoorde tot het laatste.
De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond uit 7 of 9 personen, naar gelang de provinciale staten bepaalden. De gemeentesecretaris werd door de koning op voordracht van de gemeenteraad benoemd, de gemeente-ontvanger door gedeputeerde staten, eveneens op voordracht van de gemeenteraad.
Provinciale staten bepaalden het aantal raadsleden, inclusief burgemeester en assessoren, voor Nuth op 7. De gemeente telde 1178 inwoners in 1825.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten