woensdag 27 juli 2011

INLEIDING



In 1934 werd in de gemeente Nuth een nieuwe manier van archivering ingevoerd. Het “oude” archief , van vóór 1934, bleef vooralsnog ongemoeid en het duurde ruim 30 jaar, tot 1968, voordat het volledig (in totaal 13 strekkende meter boekenplank) werd geïnventariseerd.
De in 1968 gemaakte inventarisatie van dit oude archief werd in 1985 ingedikt tot een voor geschiedkundig onderzoek bestemde “verkorte” editie. 

De verkorte editie van 1985 werd overigens wel uitgebreid met een schets van het plaatselijk bestuur met lijsten van gemeentelijke functionarissen en verder aangevuld met een kort overzicht van de lotgevallen van de archieven van Nuth in de loop der tijden.

Op dit blog wordt enkel aandacht geschonken aan de schets van het plaatselijk bestuur en de lotgevallen van het “oude archief”. De tekst is nagenoeg letterlijk overgenomen uit het document “Inventaris van de archieven van de Gemeente Nuth, (1650), 1800 – 1933” door W. van Mulken, met kleine aanpassingen t.b.v. leesbaarheid en context bepaling.



dinsdag 26 juli 2011

1. VOORWOORD



De inventaris van de archieven der gemeente Nuth uit 1985 is een enigszins verkorte uitgave van de meer gedetailleerde inventaris van 1968, samengesteld door W. van Mulken in opdracht van de gemeente Nuth.
De uitgebreide vorm uit 1968 is veelal bedoeld ten dienste van de gemeentesecretarie, de verkorte versie uit 1985 voor geschiedkundig onderzoek.
In hoeverre beide edities van elkaar verschillen wordt uiteengezet onder 4. Geschiedenis en ontwikkeling van het gemeente acrchief.          
De beschreven archieven berusten ter Gemeentesecretarie in Nuth.
De volledige inventaris van de archieven der gemeente Nuth bevindt zich op de gemeentesecretarie van Nuth, op de Provinciale Griffie van Limburg ten kantore van de Dienst Inspectie der Archieven in Limburg te Maastricht, op welke plaatsen hij door belangstellenden kan worden geraadpleegd.

maandag 25 juli 2011

2. SCHETS VAN HET PLAATSELIJK BESTUUR

In de volgende paragrafen wordt een schets gegeven van de inrichting van het bestuur der gemeente Nuth en Vaesrade. Het accent ligt daarbij op de periode ná 1794.

Voor wie geïnteresseerd is in een uitvoeriger beschrijving van de periode vóór 1794 wordt verwezen naar:
Jos Habets "de voormalige heerlijkheid Nuth"
Hub Ritzen "schetsen uit Nuth's verleden"
Paul Pötgens "Bijdrage tot de geschiedenis van Nuth en Vaesrade"

zondag 24 juli 2011

2.1. periode tot 1794


Voordat Nuth in 1626 door de koning van Spanje als afzonderlijke heerlijkheid werd verpand behoorde het tot de schepenbank van Klimmen.

De eerste verpanding, d.d. 11 augustus 1626, aan Hendrik van den Bergh, genaamd Trips, ging uiteindelijk niet door; op 20 augustus d.a.v. werd Nuth nogmaals verpand als heerlijkheid, nu aan Steven van Eynatten. Zijn zoon Ulrich kwam in 1642 door aankoop in het bezit van de heerlijke rechten. Deze bleven eigendom van de familie van Eynatten tot het einde van de 18e eeuw.
Vaesrade was van oudsher een bezitting van het kapittel van St. Servaas te Maastricht. Voornoemd kapittel was reeds in 1139 in het bezit van Vaesrade blijkens een pauselijke breve uit dat jaar. Schout, schepenen en bode werden door het kapittel benoemd.

zaterdag 23 juli 2011

2.2. periode 1794-1814



Na de komst der Fransen in 1794 werd, tegelijk met de invoering van de departementale bestuursvorm, ter vervanging van de plaatselijke besturen een organisatie van kantons ingevoerd, voortvloeiend uit de grondwet der Franse republiek van 5 fructidor an III (22 augustus 1795). Bij deze nieuwe bestuursorganisatie werd aan alle plaatsen beneden de 5000 inwoners het zelfstandig bestuur ontnomen; deze plaatsen konden geen eigen municipaliteit meer vormen, men plaatste hen kantonsgewijze onder een gemeenschappelijk bestuur, te weten de z.g. municipale administratie van het kanton.
De plaatsen behielden in zoverre nog een restant van hun oorspronkelijke zelfstandigheid, dat ze ieder een agent municipal en adjoint konden kiezen. De gezamenlijke agenten en adjoints vormden de municipale administratie, aan het hoofd waarvan een president stond, die voorzitter was. De municipale administratie van een kanton bestond aldus uit de gezamenlijke agenten en adjoints van de vroegere zelfstandige gemeenten, die nu deel uitmaakten van het kanton, met aan het hoofd een president.
Naast of boven de municipale administratie stond in ieder kanton een vertegenwoordiger van het departementaal bestuur, de z.g. "Commissaire du directoire exécutif", die zijn instructies ontving door tussenkomst van de commissaris bij het departementaal bestuur. De commissaris van het directoir executief bij het kanton moest toezicht uitoefenen op de plaatselijke gezagsdragers en er voor waken dat de wetten stipt werden uitgevoerd, terwijl hij de municipale administratie bovendien bijstond als raadsman. Bij de beraadslagingen beschikte hij weliswaar niet over het recht om mee te stemmen, maar anderzijds mocht de lokale administratie geen beslissingen treffen zonder zijn medeweten. Wanneer deze hem onwettig voorkwamen beschikte hij over de bevoegdheid ze te annuleren. Hij stond voortdurend in contact met de centrale administratie van het departement om verslag uit te brengen over de toestand en de politieke activiteiten in het kanton, alsmede over het gedrag van de kantonnale bestuurders. Hij werd benoemd door de commissaris van het directoir exécutif bij het departement.

Nuth en Vaesrade werden ingedeeld bij het kanton Oirsbeek, dat verder de plaatsen Amstenrade, Bingelrade, Brunssum, Geleen, Hoensbroek, Jabeek, Merkelbeek, Oirsbeek, Schinnen, Schinveld, Spaubeek en Wijnandsrade omvatte.
In Nuth, dat 201 huizen en 1020 inwoners telde in 1796, komen we als agent municipal J.H. Ackermans tegen en als adjoints achtereenvolgens L. Clootz en B. Drummen.
Te Vaesrade zijn J.M. Ritzen, J.P. Diederen en J. Mannens achtereenvolgens agent municipal terwijl de laatste vóór zijn benoeming tot agent municipal de post van adjoint bekleedde.

In 1800, bij de wet van 28 pluviose an VIII (17 februari 1800), werden de "municipalités de canton" opgeheven, waardoor de plaatsen beneden de 5000 inwoners weer in het bezit van een eigen bestuur werden gesteld. In de meeste plaatsen waar voorheen een agent municipal en adjoint was kwam nu een maire met een of meer adjoints (naar gelang het aantal inwoners van beneden de 2500 tot boven de 2500, boven de 5000 en boven de 10.000 varieerde) met daarnaast een conceil municipal van 10 tot 30 leden.

Het einde van de Franse tijd in 1814 heeft geen onmiddellijke invloed gehad op het plaatselijk bestuur, alleen heette de maire voortaan burgemeester. Ook bij de overgang tot het koninkrijk der Nederlanden bleef de inrichting van het plaatselijk bestuur hetzelfde tot aan de nieuwe bestuursorganisatie in 1818. 

vrijdag 22 juli 2011

2.3. periode 1814-1830


Eerste maire van Nuth werd J.G. Goossens, van Vaesrade J. Mannens.

Nuth telde in 1816 1127 inwoners, als volgt over de gemeente verdeeld: Nuth 356, Hellebroek 236, Hunnecum 197, Terstraten 159 en Grijzegrubben 179; Vaesrade telde er dat jaar 122.
Bij Koninklijk Besluit van 14 februari 1818, nr. 95, werd een reglement van bestuur voor het platteland vastgesteld.
Elke plattelandsgemeente in Limburg kreeg ingevolge dit reglement een schout, benoemd door de koning, aan het hoofd, terwijl het plaatselijk bestuur verder bestond uit twee schepenen, benoemd door gedeputeerde staten uit de leden van de gemeenteraad, op voordracht van de raad, uit een dubbeltal, en een gemeenteraad, benoemd door gedeputeerde staten, voor de eerste maal onmiddellijk, en vervolgens op voordracht van de raad, uit een opgave van een dubbeltal kandidaten. De leden der plaatselijke besturen werden benoemd voor zes jaren en waren steeds herkiesbaar. De raadsleden werden bij derde gedeelten vernieuwd: om de twee jaar trad een derde gedeelte van de raad en 1 schepen af, terwijl de schout met het laatste derde gedeelte aftrad.

Het aantal raadsleden was niet in elke gemeente hetzelfde; het bedroeg, de schout inbegrepen, 12 in gemeenten met meer dan 1.000 inwoners, 9 in die met 500-1.000 en 6 in die met minder dan 500 inwoners.
Schout en schepenen benoemden alle andere gemeentefunctionarissen met uitzondering van de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger, die door gedeputeerde staten werden benoemd uit een dubbeltal kandidaten, voorgedragen door de raad.

Op 15 september 1819 bevestigde de Hoge Raad van Adel de gemeente Nuth in het bezit van het navolgende wapen: zijnde St. Bavo, in zijn gewone wapenrusting.
Bij Koninklijk Besluit van 26 juli 1821 werd de gemeente Vaesrade opgeheven en bij de gemeente Nuth gevoegd. Vaesrade telde op 31 december van het daaraan voorafgaande jaar 122 inwoners, Nuth 1055.

Bij het reglement op het bestuur ten platten lande in de provincie Limburg, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 23 juli 1825, nr. 132,17 werden de namen schout en schepenen veranderd in burgemeester en assessoren, benamingen, die in de noordelijke provincies reeds sedert de eerste reglementen voor het bestuur der plattelandsgemeenten in de verschillende provincies (1815-1819) in gebruik waren. Het plaatselijk bestuur bleef bestaan uit een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad. De burgemeester werd door de koning benoemd, de assessoren vanwege de koning door de staatsraad gouverneur der provincie, uit de leden van de gemeenteraad en de gemeenteraad door gedeputeerde staten, na het plaatselijk bestuur te hebben gehoord.
De termijn van benoeming voor al deze functionarissen bleef zes jaar, herbenoeming was steeds mogelijk. Om de twee jaar trad een derde of ongeveer een derde gedeelte der gemeenteraad af; de assessoren maakten deel uit van het eerste of tweede aftredende derde gedeelte, de burgemeester behoorde tot het laatste.
De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond uit 7 of 9 personen, naar gelang de provinciale staten bepaalden. De gemeentesecretaris werd door de koning op voordracht van de gemeenteraad benoemd, de gemeente-ontvanger door gedeputeerde staten, eveneens op voordracht van de gemeenteraad.
Provinciale staten bepaalden het aantal raadsleden, inclusief burgemeester en assessoren, voor Nuth op 7. De gemeente telde 1178 inwoners in 1825.